Gevallen engelen: een onstuimige knapenliefde


Les mauvais anges van Eric Jourdan (1955) is een verbijsterende roman – romantisch en gewelddadig. Prachtig geschreven en zeer erotisch. Oorspronkelijk verscheen het boek in 1955, een tijd dat in Frankrijk boeken nog verboden werden. Dat gebeurde een jaar later met deze roman van Eric Jourdan en opnieuw in 1974. Het boek kreeg in 1955 twee voorwoorden van auteurs die de buitengewone poëzie van de schrijver prezen. Het was vast een poging om het boek acceptabel te maken voor derden. Desondanks drong de katholieke priester Pihan, directeur van de “commission de surveillance” van het ministerie van binnenlandse zaken, met succes aan op een verbod maar kreeg hij niet gedaan dat auteur en uitgever werden vervolgd om “openbare schennis der eerbaarheid”. Homoseksuele liefdes van pubers, toen was het verboden om erover te schrijven, nu mogen ze niet meer worden afgebeeld. Andere tijden, andere zeden en weinig vooruitgang. Zoals altijd met censuur maakten de moraalridders de vreemdste sprongen. In dezelfde tijd verboden ze het zeer seksuele en wrede werk van de markies de Sade, maar vergelijkbare romans van Jean Genet passeerden de commissie, misschien vanwege de steun die Jean Cocteau en Jean-Paul Sartre hem gaven? Homotijdschriften als Futur en Arcadie trof in die tijd hetzelfde lot van verbod – alleen beschikbaar voor abonnees, niet via boekwinkels of kiosken. Over het eerste blad schreef de censuur: “Een tijdschrift dat de homoseksualiteit verdedigt en verheerlijkt in naam van de absolute menselijke vrijheid en van de vrijheid van seksuele praktijken is een tijdschrift in strijd met de openbare zeden” en een gevaar voor de jeugd, zelfs als het zich baseert op wetenschappelijke inzichten (Joubert 2006, 178-181; Pauvert 2002).

Pas in 1985 kon de roman van Jourdan verschijnen zonder dat de censuur er aan te pas kwam, overigens niet omdat het verbieden van boeken en bladen was afgeschaft – het beste homoblad dat Europa heeft voortgebracht na de seksuele revolutie, Gai Pied, moest twee jaar later nog naar de rechter stappen om een verbod ongedaan te maken. We verbazen ons erover dat zo kort geleden homoteksten over zelfbewuste pubers in het vrije Europa nog verboden werden en we leggen ons er bij neer dat vergelijkbare plaatjes vandaag de dag helemaal taboe zijn.

Eric Jourdan (1938) was een briljant jong talent, pas 17 jaar oud bij het verschijnen van zijn eerste roman. Zijn tweede boek volgde gelijk daarop. Hij heeft daarna nog een derde geschreven en is vervolgens lange tijd stil gebleven. Pas rond de heruitgave van zijn eersteling in 1985 raakt hij weer actief op literair gebied, mogelijk omdat in de tussentijd zijn peetvader de beroemde schrijver Julien Green (1900-1998) al zijn aandacht opeiste. Sinds 2005 ligt hij helemaal op stoom en publiceert hij ongeveer elk jaar een boek over verleidelijke jongens en hun gewelddadige passies. Recent verschenen Sans lois ni dieux. Le songe d’Alcibiade (Zonder wetten en goden. De droom van Alcibiades; 2006) over de mooiste jongen van het oude Griekenland, Aux gémonies (Naar het galgenveld; 2007) over twee jonge vrienden die gevangen raken in de Gouden Driehoek van de opiumhandel, Le garçon de joie (De jongen van plezier; 2007) over de aanloop naar een passioneel misdrijf en Trois coeurs (Drie harten; 2008) over de seksuele geheimen van een bengel.

Romans over jongens die van elkaar houden of seksuele relaties met oudere mannen aangaan vormen de hoofdstroom van de homoliteratuur zoals die zich ontwikkelde sinds de negentiende eeuw. Het eerste Nederlandse boek van dien aard was Lodewijk van Deyssels De kleine republiek (1889) over kostschoolliefdes. Pijpelijntjes van Jacob Israël de Haan (1904) ging onder meer over de seksuele contacten van de volwassen hoofdpersoon met pubers, meestal in ruil voor geld of goederen. Ook in zijn poëzie is de jongensliefde een veel voorkomend thema. De grote homoroman van Louis Couperus, De berg van licht (1905), had als hoofdpersoon de Romeinse keizer Heliogabalus die naar moderne begrippen nooit de volwassenheid bereikte en toch met een man en een vrouw trouwde en onstuimige liefdesaffaires had met beide geslachten. Na dit eerste begin wijdden dichters als Willem de Mérode en Ernst Groenevelt gedichten aan de schoonheid van knapen. In de jaren zestig waren er pedofiele dichters en schrijvers als Jan Hanlo, Jos Ruting en de Vlaming Astère Michel Dhondt. De laatste maakte ook films en foto’s van stadsboefjes. Wie kent nog het prachtige postume brievenboek van de katholieke Hanlo Go to the mosk (1971) waarin hij zijn liefde voor een elfjarig zwart Marokkaans ventje beschijft en hoe die jongen hem tot seks brengt. De voortrekker van de pedobeweging Frits Bernard publiceerde in zijn uitgeverij Enclave twee romans van zichzelf en één van Jef Last, De jeugd van Judas (1962). Gerard Reve is beroemd om zijn revisme en sadomasochisme maar de jongens die zijn polisies en soldaten klappen voor hun bips moeten geven, zijn vaak adolescenten. In Nederland stopte de kleine stroom romans over lieve jongens en knapenliefde niet met de hetze tegen pedo’s. Auteurs als Ernst Braches, Boudewijn Büch, Kees Verheul, Ted van Lieshout, Gerard van Emmerik en Bernard Wesseling houden de traditie in leven. Het perspectief is soms van de jongere partner die meestal nauwelijks slachtoffer genoemd kan worden, soms eerder medeplichtige.

In Engeland was het genre van de kostschoolroman populair en hoewel de meeste kalverliefdes van de jongens in de romans kuis waren, was dat in het echte leven zeker niet zo (Richards 1988; Hickson 1995). Homo-icoon Oscar Wilde kan het voor hetzelfde geld als voorbeeld voor biseksuelen en pedofielen gelden, maar zijn schandaal maakte het voor alle groepen moeilijk voor hun voorkeuren uit te komen. Toch onderbrak zijn veroordeling niet een traditie van “uranische” poëzie waarin de dichters liefdes van mannen en jongens voor jongens bezongen (Smith 1970, Reade 1970). Op kostscholen leefden de kereltjes in afgesloten werelden onder elkaar en hoe zouden al die mannelijke pubers in een tijd van seksuele ontwikkeling en op een plek waar ze alleen met geslachtsgenoten van doen hadden, zich hebben kunnen onthouden van homoseksuele en hun leraren van pedofiele escapades? Verboden en taboes waren vaak geen barrières voor hen. Het Engelse taalgebied is een bron van knapenliteratuur gebleven, men leze de vier delen van Panthology (1981-1984) of de twaalf delen van de Acolyte reader (1986-1997) met schrijvers als Kevin Esser, Casimir Dukhaz, Hakim Bey, B.J. Freedman en I.L.Ingles. Een schitterend maar miskend schrijver is de Amerikaan Matthew Stadler die na zijn laatste, zeer poëtische roman Alan Stein (1999) is stilgevallen. In sommige van zijn boeken speelt Nederland een rol. Het belangrijkste boek aan de heterokant, Lolita (1955) van Vladimir Nabokov, beschouwen sommige critici als de beste twintigste-eeuwse roman.

In Duitsland ontwikkelde zich een blad en een beweging Der Eigene rond lievelingsmin en pederastie. De kunstenaar Elisar von Kupffer stelde een anthologie van gedichten samen en de bioloog Benedict Friedländer wijdde er serieuze studies aan waarin hij het klassieke Griekse model aanprees voor het moderne Duitsland. Zij stelden de liefde van een man voor een jongen centraal in hun politieke opvattingen, zoals ze aannamen naar het voorbeeld van de klassieke Grieken. Stefan George en Thomas Mann verwoordden de liefde voor jongemannen in gedichten respectievelijk romans. Manns Dood in Venetië is mede door de verfilming een klassieker geworden. In Engels en Duits taalgebied loopt deze traditie door tot op heden met schrijvers als Peter Schult, Friedrich Kröhnke en Josef Winkler.

Juist in het Franse taalgebied heeft de literatuur van de jongensliefde een grote vlucht genomen. Al in 1876 verscheen Geri ou un premier amour, in 2002 herdrukt als Le secret de Geri. De roman gaat over de passie van twee jongens op een katholieke kostschool, die treurig eindigt eerst doordat hun opvoeders hun relatie onmogelijk maken en vervolgens door het overlijden van de ene na een geslaagde maar wanhopige poging van de ander hem nog eenmaal te zien (zie Gay News 176, april 2006). Achille Essebac (2008) en Jacques d’Adelswärd-Fersen (Setz 2005) schreven aan het begin van de nieuwe eeuw romans over jongens en jongensliefde. Het werk van de eerste is recent in het Duits en Frans heruitgegeven en het werk van de laatste in het Engels en Duits. De grote naam in die tijd was André Gide wiens De immoralist (1902) nog tamelijk kuis was maar in zijn autobiografische Als de graankorrel niet sterft (1921) of in zijn postume Le Ramier (2002; De duif) gaf hij het onderwerp duidelijker aan. Rond Gide ontwikkelde zich een groep van schrijvers die de knapenliefde bezongen. Van Roger Martin du Gard verscheen recent in het Nederlands De verdrinking (postuum verschenen in 1983/2008) dat gaat over de passie van een sergeant voor een bakkersjongen die eindigt met de dood van de laatste op weg naar hun eerste afspraak. In het ook al postume Le fils de Loth (2002; De zoon van Lot) van François-Paul Alibert gaat het over een bevredigende incestueuze relatie tussen een vader en een zoon. François Augiéras schreef prachtige boeken over jongens, mannen en hun gepassioneerde relaties in de bossen langs de Dordogne, in de Noord-Afrikaanse woestijnen en in de Griekse monnikenrepubliek Mont-Athos. Hij reisde helemaal naar Sicilië af om met Gide die daar op vakantie was over zijn eersteling Le veillard et l’enfant (1949) te spreken. Tony Duvert schreef verschillende jongensromans en –essays die hem beroemd maakten maar de heksenjacht op pedofielen bracht hem na 1982 tot zwijgen en in de zomer van 2008 stierf hij in stilte. Guy Hocquenghem verwerkte het eerste grote Franse pedoschandaal van “L’affaire du Coral” (1982) tot de roman Les petits garçons (1983). Veel bekende Fransen werden beschuldigd van ontucht met jongeren maar zij gingen uiteindelijk allemaal vrijuit. Hun kompaan Gabriël Matzneff krijgt juist bekendheid door zijn romans over de meisjesliefde. De engelachtige Hervé Guibert schreef over jongens en wreedheid voordat hij beroemd werd met zijn foto’s en met romans en dagboeken rond AIDS. De Société Corydon gaf een driedelige en 1200 pagina’s dikke Livre d´or des textes pédophiles van Pierre de Santonge (1990/1993) uit met tientallen schrijvers zoals Plato, Petronius, Montaigne, Sade, Sachs, Gide en natuurlijk ook Jourdan. Het thema van de jongensliefde is nog helemaal niet van de Franse literaire agenda verdwenen. Het is wel steeds meer omstreden zoals blijkt uit de ervaring van Duvert of uit het voorstel van de socialistische presidentskandidaat Ségolène Royal toen zij minister van onderwijs was om het werk van Gide op middelbare scholen te verbieden. Het toonde weer eens aan dat de socialisten nauwelijks onderdoen voor Christenen als het om seksueel verbieden gaat. Het is een ontkenning van het belang van de jongensliefde voor de literatuur in het algemeen en voor de homoliteratuur in het bijzonder. En dan hebben we het nog niet eens gehad over alle klassieke en moderne auteurs uit andere taalgebieden die het thema behandelden. Eric Jourdan zet een oude traditie voort in een tijd die steeds minder open staat voor een erkenning van schoonheden en liefdes van knapen.


Het verhaal van de ‘slechte engelen’ zou zijn gebaseerd op eigen ervaringen van de auteur en gaat over een hete zomer in Amboise, een stad aan de Loire. De hoofdpersonen zijn twee neven van 17 jaar. Hun vaders zijn gaan samenwonen na het overlijden van de moeders, twee zussen. Beide knapen vallen deze zomer stormachtig in elkaars armen. Gerard en Pierre zijn erg mooi en weten dat ook van zichzelf. In het eerste deel van de roman vertelt Pierre over zijn liefde voor het buitenbeentje Gerard wiens schoonheid medeleerlingen en docenten van de wijs brengt waardoor hij er niet helemaal bij hoort. Beide jongens zijn intelligent maar Gerard beleeft weinig lust aan de slavernij van het schoolleven. Voor hem is het lyceum een voorbereiding op de discipline van het volwassen leven en daar heeft hij als hedonist weinig trek in. Hij geeft zich liever volledig aan zijn lieve neef. Liever een slaaf van de lust dan een slaaf van het onderwijs. Die overgave aan een gemeenschappelijk liefdesleven is echter onvoldoende. De jongens willen meer, ze willen met elkaar versmelten en volledig één worden. Hierover schrijft Gerard aan wie het zeer gepassioneerde tweede deel is toegeschreven.

De jongens proberen hun liefde voor anderen te verbergen want ze weten dat een homoseksuele liefde, zelfs al gaat ze door voor een kalverliefde, in die tijd in Frankrijk niet op prijs wordt gesteld. Uit alles blijkt evenwel dat ze van elkaar houden: door blikken, gedragingen, kussen en een voortdurend samenzijn. Verborgen kan hun liefde niet blijven. Hun vaders proberen de jongens tevergeefs te scheiden en de jaloerse buurjongens proberen hen te grazen te nemen. Ook al omdat Gerard die bloedlustig is, de roofvogels van die buurjongens heeft vermoord. Hun wraak is zeer wreed. Ze martelen en verkrachten Gerard die daar niet eens helemaal afkerig van is. Ook zijn relatie met Pierre is gewelddadig. Het geweld geeft hen het gevoel nader tot elkaar te komen. Een eerste manier waarop ze één worden is door een snee in het lichaam van de ander te maken en elkaars bloed te drinken. Zo bezegelen ze hun liefde met een oud ritueel van bloedbroederschap. Het gaat nog veel verder, maar dat is aan de lezer om zelf te ontdekken.

Het is een prachtige roman die zeer lyrisch en meeslepend is geschreven waardoor zelfs het geweld mooi wordt. Ze past niet alleen in een lange traditie van knapenliefde maar ook in een van homoseksuele wreedheid met schrijvers als Donatien de Sade, Oscar Wilde, Marcel Proust, Jean Genet, Jacob Israël de Haan en Gerard Reve. Hoewel de twee jongens het uitgangspunt vormen, biedt het verhaal tevens inzicht in de sociale context met afwijzende vaders, buurjongens die homo’s haten maar toch seks hebben met een mooie jongen, de onmogelijkheid van zo’n liefde in het toenmalige Frankrijk, een provinciestadje waar niks te beleven valt behalve de passie. Tegenwoordig willen veel homomannen gewoon normaal zijn en keren ze zich daarom af van publieke seks, knapenliefhebberij en sadomasochisme maar zulke literatuur en de hier genoemde namen maken duidelijk dat pederasten, pisbakkenlopers en sadomasochisten een integraal deel uitmaken van homoliteratuur en –geschiedenis.

Het is werkelijk een raadsel waarom dit juweeltje een halve eeuw heeft moeten verstoffen. Helaas zijn er zoveel meer homoseksuele en pederastische prachtboeken zoals van de genoemde schrijvers die op de plank blijven liggen, onvertaald blijven of niet heruitgegeven worden. Ook op uitgeefgebied is een beetje meer kleur bekennen niet misplaatst. Laten we evenwel dankbaar zijn dat deze fonkelende diamant nu in het Nederlands beschikbaar is gekomen.


Gert Hekma


Eric Jourdan,

-, Les mauvais anges, Lyon: La Pensée moderne, 1955. Préfaces de Robert Margerit et Max-Pol Fouchet. Herdrukken bij andere uitgevers in 1985, 1991 en 2002 (met een voorwoord van Jean-Jacques Pauvert).

-, La détresse et la violence, Paris: Plon, 1956

-, Les penchants obscurs, Paris: Plon, 1958

-, Qui est la?, Paris: Publisud, 1983.

-, Charité, Paris: Ed. De la Différence, 1985; Seuil 1991

-, Barbe bleue, croquemitaine et compagnie (illustrations de Paula Rego), Paris: La Différence, 1986.

- (red), Anthologie de la peur, Paris: Seuil, 1989

-, Révolte, Paris: Seuil, 1991

-, Sang, Paris: Seuil: 1992.

-, Sexuellement incorrect, Paris: l’Atelier contemporain, 1995

-, Pour jamais, Paris: Losfeld, 2003; Béziers: H&O, 2006.

-, Saccage, Parijs: La Musardine, 2005 (= ongecensureerde uitgave van La détresse et la violence); France Loisirs, 2006.

-, L’amour brut, Paris: Flammarion, 2004; la Musardine, 2006; France Loisirs. 2008.

-, Sans lois ni dieux (Le songe d’Alcibiade), Béziers: H&O, 2006.

-, Aux gémonies, Béziers: H&O, 2007

-, Le garcon de joie, Paris: La Musardine, 2007

-, Trois coeurs, Paris: Pauvert, 2008


Achille Essebac (=Achille Bécasse), Dédé (1901), vertaling Hamburg: Männerschwarm, 2008. Mit einem Nachwort von Jean-Claude Féray.

Alisdare Hickson, The Poisoned Bowl. Sex, repression and the public school system, London: Constable, 1995.

Bernard Joubert, Histoire de censure. Anthologie érotique, Paris: La Musardine, 2001, 2006.

Jean-Jacques Pauvert, Présentation, in: Eric Jourdan, Les mauvais anges, Paris: La Musardine, 2002

Brian Reade, Sexual Heretics. Male Homosexuality in English Literature from 1850-1900, New York: Coward-McCann, 1971.

Jeffrey Richards, Happiest days. The public schools in English fiction, Manchester: Manchester University Press, 1988.

Wolframs Setz (ed), Jacques d’Adelswärd-Fersen. Dandy und Poet. Hamburg: Männerschwarm, 2005.

Timothy d’Arch Smith, Love in Earnest. Some Notes on the Lives and Writings of English ‘Uranian’ Poets from 1889 to 1930, London: Routledge & Kegan Paul, 1970.


Deze tekst is in iets andere vorm gepubliceerd als voorwoord voor de Nederlandse vertaling van het boek van Jourdan bij uitgeverij Aristos, Gevallen engelen.