Interview met Emma Brunt


“Ik ben geboren in Bedum, een rotgat op tien kilometer te noorden van Groningen,” vertelt Gert Hekma (58), schrijver van een vademecum over seksuele perversiteiten en spaakmakend onderzoeker op het gebied van homostudies aan de UvA.

“Wat ik me daarvan herinner is vooral hoe zalig het was om uit Bedum weg te kunnen, toen ik achttien werd en op mezelf mocht gaan wonen. Toevallig is iemand die ik ken en die daar ook vandaan komt verleden week gestorven: een man die aan zijn jeugd in Bedum een levenslange depressie heeft overgehouden. Wat hij ervoer was de last van dat verleden, terwijl mij juist de lust van de ontsnapping is bijgebleven,”

“Toen ik het gymnasium in Groningen had afgemaakt wilde ik dus dolgraag afscheid nemen van het noorden, en bovendien was ik geil op een jongen die naar Amsterdam vertrok om daar te gaan studeren. Die wilde ik achterna! Ik schreef me in voor de studie culturele antropologie aan de VU en vond een piepklein kamertje in de Cornelis Trooststraat, op een van de minder aangename plekken in de Pijp. Ik vond het leven daar heel troosteloos. Ik had geen wc, geen keuken en geen douche, en er stond een petroleumkacheltje dat amper warmte genoeg verspreidde om je kleren bij te drogen. De stap was te groot geweest, denk ik achteraf. En bovendien had ik liefdesverdriet, want de jongen waar ik een oogje op had bleek hetero te zijn.”

“In 1971, een jaar later, keerde het tij gelukkig. Via kennissen van mijn broer kwam ik terecht in een mooie ruime villa in Bennebroek, die van de ouders van een van die jongens was. Zelf wilden ze er nog niet intrekken, en daarom hadden ze het huis zolang ter beschikking gesteld van hun kinderen. Plus aanhang. Een aantal van de mensen die daar woonden kende elkaar van studentendispuut Demosthenes, maar er kwamen ook artistiekerige types over de vloer, en alternatievelingen uit de psychiatrische verpleging die zich actief inzetten voor de Gekkenkrant.”

“Het was daar een wilde boel . Nachtenlang doorhalen, strippokeren, slap ouwehoeren en veel drinken. Mijn carriere als homoseksueel heeft daar een aanvang genomen. De vaste bewoners waren hoofdzakelijk hetero, maar er hingen ook jongens en meisjes rond die op seksueel gebied wel eens wat wilden proberen.”

“In 1973 verhuisde ik noodgedwongen naar de Van Swindendwarsstraat, omdat de villa werd opgedoekt. Om voor woonruimte in dat complex in aanmerking te komen moest je een beetje gestoord zijn, want het werd beheerd door een stichting die een vorm van beschermd wonen wilde bieden aan ‘moeilijke jongeren’. Ik diende me dus bij een psychiater te vervoegen, die onderzocht of ik wel ‘verward’ genoeg was.. Hoe ik die test heb doorstaan weet ik niet meer, maar ik kwam op de benedenverdieping terecht en vond het daar erg gezellig.”

“In die periode begon ik me actief bezig te houden met de homobeweging. Ik werd een vaste bezoeker van het COC en het DOK. In 1975 sloot ik me aan bij de Rooie Flikkers, want ik vond het COC te truttig en te braaf. Ik wilde zowel politiek als intellectueel een radicalere weg inslaan, mede omdat ik me was gaan interesseren voor SM en allerlei andere vormen van seksuele perversie. Mijn vroegere huisgenoten uit Bennebroek begon ik uit het oog te verliezen. Dat was, zeker toen, een breukmoment tussen de heteroseksuele wereld en het circuit waarin homo’s zich bewogen.

“In de zomer van 1977 heb ik een huis gekocht in de Voetboogstraat, samen met iemand anders, waar we vervolgens met zijn vijven in zijn gaan wonen. Dat was de beste investering die ik ooit heb gedaan! We wilden een huis in een buurt waar wat ‘overlast’ geen probleem zou zijn, en dat was daar het geval. Vlakbij de Singel en disco het DOK. In die zomer heb ik ook mijn levenspartner ontmoet, Mattias Duyves, met wie ik een LAT-relatie ontwikkelde. Dat was een levendige, leuke tijd. Er werden flikkerfeesten georganiseerd in de studentenflat aan de Weesperstraat, en we woonden pal tegenover de Jamaica Inn, wat een soort hoerentent was voor homo’s, met gesepareerde coupeetjes om in te vrijen.”

“Maar in 1984 was het grote festijn min of meer afgelopen. De Rooie Flikkers waren sinds 1980 al ter ziele, ik werkte aan mijn dissertatie en aan de UvA waren mensen als Jim Holmes en Annemarie Grewel serieus bezig om de werkgroep homostudies op te richten. De commune-achtige gemeenschap in de Voetboogstraat viel uiteen, en ik had het onderhand ook wel een beetje gehad met al die drukte. In 2004 kwam de oplossing, want toen kon ik een verdieping kopen in het huis van Mattias, op de Oudezijds Voorburgwal. Een heerlijk ruim huis met hoge plafonds in een geweldige buurt, in het centrum van de Wallen. Mijn dakterras aan de achterkant is een hangtuin boven de sexclub Casa Rosso, en als je de voordeur uitstapt is er altijd wel iets te zien en te beleven op straat.”

“Dit huis vertegenwoordigt het beste van twee werelden: ik kan er rustig werken en toch is het hier nooit saai.”



Chronologie.


- 1951. Geboren in Bedum, Groningen.

- 1970. Cornelis Trooststraat.

- 1971. Bennebroek.

- 1973. Van Swindendwarsstraat.

- 1977. Voetboogstraat.

- 2004. Oudezijds Voorburgwal